Van Rempart des Béguines tot haar homoseksuele liefdes
Françoise Lilar, die schreef onder het pseudoniem Françoise Mallet-Joris, was de productieve auteur van een dertigtal romans en biografieën (van vrouwen), enkele toneelstukken evenals een tekstschrijfster voor Franse zangeressen en zangers.
Ze hield haar leven lang de dubbele nationaliteit aan : Belg door geboorte en Frans door adoptie. Terwijl ze voornamelijk in Parijs woonde, zou ze regelmatig terugkeren naar België, om daar ook haar laatste levensjaren door te brengen.
Biseksueel zijnde, huwde ze driemaal (heteroseksueel) en had vier kinderen, en kende ze mooie homoseksuele relaties.
De schrijfster werd bekend met de publicatie van Rempart des béguines. Deze eerste roman, een lesbische roman, werd in 1951 gepubliceerd door uitgeverij Julliard onder haar pseudoniem « Françoise Mallet ». Françoise Lilar was toen dus 21 jaar oud en was getrouwd en moeder van een kind. Ze had net de Verenigde Staten, waar ze twee jaar verbleven had, verlaten en zich in Parijs gevestigd.
Vlaamse origine
Françoise Lilar werd geboren in een familie van advocaten op 6 juli 1930 in Antwerpen. Haar vader, Albert Lilar, was meerdere malen Belgisch minister van Justitie. Haar moeder, Suzanne Verbist, geboren te Gent waar zij ook rechten studeerde aan de universiteit, was de eerste vrouwelijke advocaat aan de Antwerpse balie. Later zou zij een groot Belgisch schrijfster worden, schrijvende in het Frans onder de naam van haar tweede echtgenoot. De jonge Françoise groeit op in een zeer literaire familiale omgeving « kenmerkend voor de grote Franstalige schrijvers uit Vlaanderen in de lijn van Verhaeren, Maeterlinck en Marie Gevers »[i]. Vlaamse wortels, waarover haar moeder Suzanne Lilar verhaalt in haar autobiografie Une enfance gantoise, gepubliceerd in 1976.
Françoise zelf wou haar Vlaamse afkomst benadrukken door al heel vroeg aan haar pseudoniem Mallet de naam Joris toe te voegen, wat Vlaamser klinkt. Bovendien spelen haar eerste romans zich af in de Vlaamse atmosfeer van haar kindertijd. De titel Rempart des béguines, die in een Vlaamse « vertaling » verscheen, is niets anders dan een straat in Antwerpen : Begijnenvest. Naar het einde van haar leven toe zal ze in « La double confidence » (2001) « tegelijkertijd haar kindertijd in Vlaanderen, haar moeder en het leven van de Franse dichteres Marceline Desbordes-Valmore (die zoals zijzelf afkomstig was van het noorden van Vlaanderen), voor de geest roepen. »[ii]
Haar laatste roman « Ni vous sans moi, ni moi sans vous » (2007) vormt een sluitstuk door het doen plaatsvinden van het vertelpunt in het Brussel van de Art Nouveau.
Rempart des Béguines – 1951 – Context
De periode na de Tweede Wereldoorlog wordt gekenmerkt door een tijdperk van grote terugkeer voor vrouwen naar de 3 K’s (Kinder, Kirche, Küche [iii]). Terwijl vrouwen om bij te dragen aan de oorlogsinspanningen buitenshuis gemobiliseerd werden of, sommige getrouwde vrouwen, aangespoord werden om het bevel over de werkvloer (boerderijen, …) dat traditioneel aan hun echtgenoten werd toegekend, over te nemen, worden vrouwen op het einde van de oorlog gevraagd om terug naar huis te gaan en hun huishoudelijk werk en onbetaalde professionele ondersteuning van echtgenoten of vaders te hervatten: echtgenotes, moeders, dochters, onderworpen aan alle autoriteiten (van mannen, van religie,…). Het is een gedwongen terugkeer naar een op heteroseksualiteit gebaseerde samenleving. Voor veel vrouwen houdt het ook het verlies in van een nieuw verworven vrijheid : voor de ene aan het hoofd van een werkplek, voor de andere dankzij een betaalde job (loon).
Maar grote oorlogen veroorzaken ook grote omwentelingen. En deze grote wereldwijde oorlog, die erg snel uitbrak na een andere grote oorlog die nauwelijks 30 jaar eerder eindigde, leidde tot een ongeziene vermenging van bevolkingsgroepen: er waren grote verplaatsingen van militaire troepen tussen verschillende landen en continenten, een exodus van diverse bevolkingsgroepen, met versterkte communicatiemiddelen (radio’s, kranten – in het bijzonder internationale kranten –, binnen het bereik van een breder publiek). Alles bij elkaar genomen vormt het een geheel van waarden en sociale codes die zich met elkaar geconfronteerd zien. Maar op individueel vlak houdt het ook voor velen opnieuw een risico in om te sterven, en dit bevrijdt sociale gedragingen en draagt bij aan de ontdekking van nieuwe waarden.
Destijdse reacties in het mainstream milieu : schandaal en succes
De debuterende schrijfster werkt de gepassioneerde liefdesgeschiedenis uit tussen een 15-jarig adolescente en een oudere, bovendien gescheiden, vrouw die eerst de minnares en later de echtgenote van haar vader is, en zeer vrij is op seksueel vlak (een vrouw met meerdere relaties). De roman, die zes jaar na de oorlog werd uitgebracht, daagt zo een reeks waarden en sociale codes uit die in het oude Europa gangbaar waren.
Het erg conventionele en katholieke België is gechoqueerd. Alles is in strijd met « de goede zeden » : de jeugd van de auteur, haar positie als moeder en echtgenote, het lesbische thema van het boek, het leeftijdsverschil tussen de heldinnen/protagonisten, het gescheiden zijn van een vrouw (één van de sleutelfiguren), haar zeer vrije gedrag…
In Frankrijk wordt de roman voor die tijd als « behoorlijk schandalig » gezien.
Nuancering is echter van belang. Want gelukkig woont de jonge schrijfster niet meer in België. En in Frankrijk geeft de roman uitdrukking aan de nieuwe naoorlogse vrijheden die begin jaren ‘50 opkomen. De roman kondigt de nieuwe waarden van zijn tijd aan en schildert deze af, doet dienst als voorloper, sterk in de voorhoede van deze waarden.
Frankrijk ziet effectief de geboorte van nieuwe literaire stromingen, waaronder de « Nouveau Roman [Nieuwe Roman] », de openbaring van romanschrijfsters met moderne ideeën, zoals Marguerite Duras en Nathalie Sarraute. Bonjour tristesse (1954) van Françoise Sagan verschijnt drie jaar later.
Onthaal van lesbische aspect
In Frankrijk is het « één van die zeldzame romans van die periode die inhoud geeft aan lesbiennes; het is ook daarom dat veel ex-adolescenten uit de jaren ‘50-‘60 met tederheid aan haar denken, hoewel het, zoals bijna altijd het geval was in deze jaren voor de lesbische beweging, een noodlottige roman is. » [iv]
Wat betreft de Verenigde Staten waar Françoise Lilar verbleef toen ze het boek schreef begin jaren ’50, zijn pulpboeken (stationsroman(netje)s), de categorie waarin lesbische romans gepubliceerd werden, vrij verkrijgbaar en niet duur.
Patricia Highsmith beschrijft met grote precisie deze Verenigde Staten van Amerika van de lesbische en homoseksuele gemeenschap, die ze gekend heeft tijdens de jaren ’40 en ’50 : « Toen The Price of Salt geschreven was [april 1952], verheven enkele romans over homoseksualiteit het hoofd, eerder schuchter, zelfs als de boekomslagen « gewaagd » aangaven, en werden gelezen door homoseksuele vrouwen en mannen, en ongetwijfeld door heteroseksuelen die nieuwsgierig waren naar wat toen een ongewoon deel van de samenleving, bijna een ondergrondse wereld [« underground »], was. Het was de periode van de jaren ’40 en ’50, toen de homobars zich in New York ergens achter vrij sombere deuren bevonden en de privéclubs op vrijdagavond samenkwamen [« on Friday nights »]; toegang aan $3,00 inclusief een drankje, en je mocht een vriend/vriendin uitnodigen. Er werd gedanst en er waren tafels voor diner bij kaarslicht. (…) De homoseksuelen spraken over de nieuwste homoseksuele roman en lachten misschien zuur om het einde van die verhalen.
De homoseksuele roman moest dus een tragisch einde hebben. (…) Eén van de hoofdpersonages, zo niet beide, moest haar/zijn polsen doorsnijden, of zich verdrinken in het zwembad van een prachtig landgoed, of haar/zijn partner verlaten nadat zij/hij besloten had om hetero te worden [« straight »]. Eén van de twee moest haar/zijn fout inzien, voelde onheil in de lucht hangen, en moest zich conformeren aan de heersende norm (…).» [v]
En deze eindes werden in die tijd door de uitgeverijen opgelegd.
Het is in die context dat Le rempart des Béguines al snel vertaald zou worden en gepubliceerd werd in haar Engelse versie in 1952 in New York onder de titel The Illusionist. Niet veel later, in 1956, herneemt Jeannette H. Foster de titel in een indrukwekkende compilatie van « 2500 Années d’Histoire Lesbienne ». Haar beschrijving laat ons toe om te zien hoe het boek gelezen is kunnen worden door lesbiennes. « Een adolescente minder onschuldige referentie geschreven door Françoise Mallet, een getrouwde vrouw van 20 jaar, werd gepubliceerd onder de titel Le rempart des Béguines in Parijs (1951), The Illusionist in New York, en The Loving and Daring als paper-cover editie [goedkopere editie]. (…) getuigt van grote populariteit (…) [Het Boek] beschrijft de initiatie van een Frans tienermeisje van 15 jaar door de minnares van haar vader, een Russische vrouw die 20 jaar ouder is dan haar en die door een zekere mannelijke ruwheid gekenmerkt wordt, soms grenzend aan sadisme.
Deze laatste is gefascineerd door de gelijkenis van Hélène met een jong Engels meisje van wie ze ooit hield en aan wie ze, door haar in de steek gelaten, een open wonde overhield. Zolang Tamara onafhankelijk en mannelijk blijft, is Hélène haar slaaf, die van school wegloopt, haar vader teleurstelt en met haar geliefde, zelfs zonder enig enthousiasme, meegaat naar een lesbische night club. Wanneer Tamara haar stiefmoeder wordt en zich eindelijk meer kan ontspannen dankzij dit gevoel van veiligheid, wordt ze veel vrouwelijker. Dit leidt ertoe dat Hélène stopt haar te aanbidden en zelf de dominante rol opneemt, waarbij haar wapen de lesbische relatie is, die haar bezorgde vader interpreteert als niets meer dan een onschuldige « goede invloed ». Hoewel de ervaring nauwelijks constructief is, vinden zowel Hélène als haar auteur het heilzaam, in de mate waarin ze de eenzame adolescente uit een fase van erotisch dagdromen haalt om een gunstig contact met de realiteit te worden, en dus een ontplooiend effect heeft. » [vi].
Het is interessant om vast te stellen dat Jeannette H. Forster in haar conclusies [vii] preciseert dat sinds het begin van de oorlog literatuur met lesbische thema’s relatief getolereerd werd (« weinig bezorgd om manifest lesbianisme te vermijden » ) evenals dat er ook een grotere tolerantie was « voor een zekere graad van heteroseksuele vrijheid ». Buitenlandse romans die prijzen gekregen hadden of die zoals The Illusionist breed toegejuicht werden, « kwamen niet sterk onder vuur te liggen ». Dit in tegenstelling tot het Amerikaanse boek dat eerder in 1950 gepubliceerd werd, Women’s Barracks[viii] van Toreska Torres ( « een bekende schrijfster/schrijver volgens de Publishers Weekly » ).
Toch lijkt de roman van F. Mallet vreemd genoeg op bepaalde aspecten van dit laatstgenoemde boek waarin er ook sprake is van de liefde van Ursula, een verlegen 17-jarige tiener, voor Claude, een veel oudere vrouw die, teleurgesteld in haar huwelijk, relaties heeft met mannen en vrouwen. Ook al wordt Claude gezien als « pervers », toch wordt haar invloed op Ursula beschouwd als « gunstig ». Hoewel het boek een « happy end » kent dat een grandioze terugkeer naar heteroseksualiteit inhoudt, zal dit toch niet beletten dat dit werk en enkele lesbische titels uiteindelijk gecensureerd worden en « blijkbaar weggehaald uit de verkoop ». J.H. Foster laat ons aldus een glimp zien van een contradictorische werkelijkheid, contradictorisch aangezien ze in volle verandering is.
Ook een andere lesbische Amerikaanse roman zou enkele moeilijkheden kennen om gepubliceerd te worden. « The Price of Salt » (in het Frans gepubliceerd onder de titel Les eaux dérobées), een boek geschreven onder het pseudoniem van Claire Morgan, zou pas uitkomen in april 1952, en dat dankzij de edities van Coward McCann. Het boek had vroeger gepubliceerd kunnen worden als Harper Brothers, de oorspronkelijke uitgeverij van de auteur die op internationaal niveau beroemd was, niet geweigerd had dit te doen. De auteur zal genoodzaakt zijn om van naam te veranderen om de roman via een andere uitgever te publiceren. Zij zou nog een dertigtal jaar moeten wachten alvorens zij het kon publiceren onder haar echte naam…, Patricia Highsmith, en met als nieuwe voorwaarde er een nieuwe titel voor vinden : « Carol ». Deze roman kent nu een schitterende comeback, dankzij diens verfilmde versie. Het is in 1951 dat het boek « L’Inconnu du Nord-Express » geschreven door Patricia Highsmith, herwerkt werd tot een film door Alfred Hitchcock… De economische problemen waren enorm en de censuur erg nijpend voor het boek met lesbische thematiek.
Literaire erkenning
Rempart des béguines zal de veelbelovende literaire carrière van Françoise Mallet-Joris niet overschaduwen. Ver weg van haar land van herkomst, een België dat traditioneel gebleven is, leeft ze in Parijs, een hoofdstad van grote cultuur en literatuur en van een vrijer leven, waar ze zich niet zal laten afremmen door schandaal, en zal ze het ene literaire succes na het andere kennen.
De schrijfster beschouwt bovendien het schrijfwerk van haar eerste roman vanuit een ander benadering: « Ik had dit niet vanuit een specifiek homoseksuele hoek bekeken, maar het gezien als de relatie van een kind met een volwassene […] Ik zag die confrontatie, die er niet één tussen twee volwassenen was. » [ix]
Het succes werd bevestigd met La Chambre rouge (1955), een niet-lesbisch « vervolg ». Ze ontving al snel een Prix des Libraires in 1957 voor Les mensonges, de Prix Femina in 1958 voor L’Empire céleste, de Prix René-Julliard in 1963 voor Lettre à moi-même en in 1964 de Prix Monaco voor een biografie Marie Mancini, le premier amour de Louis XIV. Haar boeken werden uitgegeven door grote uitgeverijen zoals Julliard, Grasset, Gallimard en Flammarion.
Haar roem leidde haar in 1969 naar de Femina-jury waarvan ze later voorzitster zou worden. Ze zou lid blijven van het comité tot 1971, het jaar waarin ze in november unaniem werd verkozen tot lid van de Académie Goncourt – ze zal hier in zetelen tot haar ontslagname in 2011 wegens gezondheidsredenen. In 1993 werd de schrijfster lid van de Koninklijke Academie voor Franse Taal- en Letterkunde in België, waar haar moeder, die een jaar eerder overleden was, ook gezeteld had. Ze zou hier blijven tot aan haar overlijden op 13 augustus 2016.
Ze werd beschouwd als een echt « kind van haar tijd » en wordt ook geëerd voor de grote diversiteit in haar werk. In haar aanvaardingsspeech aan de Belgische Academie verklaarde ze: « Ik wou dat we met beide handen konden schrijven en dat elkeen het tegenovergestelde van de ander schreef ».
Van 1970 tot 1981 : lange amoureuze relatie en professionele samenwerking met Marie-Paule Belle
Zoals voor veel homoseksuele, lesbische en biseksuele vrouwen het geval was, laten het einde van de jaren ‘60 en de jaren ‘70 met de opkomst van feministische en lesbische bewegingen toe om de ketenen te breken en het aan te durven om hun niet-heteroseksuele « neigingen » te beleven. Zelfs wanneer de moeilijkheden aanwezig blijven.
Het is tijdens die periode dat Françoise Marie-Paule Belle, een Franse variétézangeres en openlijk lesbische componiste, ontmoette. Ze beginnen een amoureuze relatie in 1970 en maakten hier alle twee geen geheim van, wat ongebruikelijk was voor die tijd. Veel homoseksuele vrouwen, zeker in de publieke sfeer, in artistieke en culturele milieus of in de showbusiness, deden zich in interviews nog voor als « biseksuelen » opdat dat meer geaccepteerd zou worden door een publiek dat overwegend heteroseksueel, seksistisch en lesbofoob bleef.
Le Rempart des béguines werd verfilmd in 1972 door de regiseur Guy Casaril, met wie Françoise aan het scenario werkte. In een verfilmd interview [x] op 14 september 1972 waarin de komende release van de film aangekondigd werd, verschijnt Françoise Mallet-Joris eerder jongensachtig met kort haar en een broek en das aan. Met haar mooie, diepe, rijke en zachte stem onthult ze de moeilijkheden die ze ondervond om enkel via dialogen alle subtiliteiten van haar roman te brengen.
Al snel wordt ze tekstschrijfster van Marie-Paule Belle, en schrijft teksten voor diens liedjes. Het lied La parisienne dat ze mee schreef in 1976 wordt een echte hit : de zangeres is definitief gelanceerd. In het lied vertelt ze over : « de avonturen van een vrouw van provinciale afkomst die in de hoofdstad is beland » : « Je ne suis pas nymphomane / On me blâme, on me blâme / Je ne suis pas travesti / Ça me nuit, ça me nuit [Ik ben geen nymfomane / Ze beschuldigen mij, ze veroordelen mij / Ik ben geen travestiet / Dit raakt mij, dit beschadigt mij ». Het succes is enorm: « De single wordt een gouden plaat. Marie-Paule Belle had volle zalen in de Olympia in Parijs en het Théâtre des Variétés. » [xi]
Dit alles toont het buitengewone aanpassingsvermogen aan van Françoise Mallet-Joris aan een grote verscheidenheid van schrijfstijlen: romans, liederen, filmteksten, om nog maar te zwijgen van theater of opera.
In datzelfde jaar, 1976, werd haar roman La Chambre rouge herwerkt tot een film door de Belgische regisseur Jean-Pierre Berckmans.
In 1979 wijdde de Franstalige Zwitserse televisie een dag vol interviews aan de zangeres Marie-Paule Belle en aan de schrijfster Françoise Mallet-Joris. [xii] Dit journalistieke juweeltje laat ons toe om de zeer rijke en respectvolle persoonlijke en professionele dynamiek die tussen de twee maaksters bestond, beter te bevatten.
« Invloedrijke vrouw » in de Franse literaire wereld – andere geliefden
Lid zijnde van verschillende literaire jury’s, is Françoise Mallet-Joris eveneens publicatiemanager bij Julliard geweest en lectrice bij Grasset. Ze was een « invloedrijke vrouw » geworden in de Franse literaire wereld, Franstalig.
Françoise Verny, journaliste en « hogepriesteres » van de Franse uitgeverswereld, zal verschillende romans van de schrijfster publiceren. In 1990 publiceerde ze haar eigen autobiografie, die veel informatie bevat over haar jaren in het veld van de Franse uitgeverijen. Ze draagt deze in het bijzonder op aan Françoise Mallet-Joris, herneemt haar op de voorpagina als een van de « beroemdheden van vandaag » en wijdt een volledig hoofdstuk aan de schrijfster. Het is in deze pagina’s dat ze de kracht van hun relatie onthult: « We hebben de kwellingen van passie doorkruist alvorens te genieten van een gedeelde tederheid. Onze intimiteit overstelpt me en verbaast me elke dag meer en meer. … [Ik] kan niet zonder haar die niet zonder mij kan. De dierbaarste van mijn geliefden. (…) we houden van elkaar (…) » [xiii]
Françoise Mallet-Joris was een erkend schrijfster en was zeer geliefd. Bij haar overlijden organiseerde Agence France Presse een interview met Marie-Paule Belle die diep geraakt stelt: « Ik ben haar alles verschuldigd… Ik ben dankzij haar voor een tweede keer geboren. Ik voel een enorm verdriet ».
Rempart des Béguines blijft het meest opmerkelijke werk van haar carrière. In 1985 is het een passage uit deze bestseller die door Claudine Brécourt-Villars voor de romanschrijfster gekozen wordt in haar verzamelwerk Ecrire d’amour. Anthologie de textes érotiques féminins (1799-1984). Zelfs als ze de relatie tussen de personages analyseert als een « éros intellectualisé [liefde met intellectueel karakter] »[xiv], ontsnapt de moderniteit van de toon ons niet, en kan men het succes van de roman sinds diens uitgave in het midden van de 20e eeuw begrijpen. Generaties lesbiennes – maar ook iedere romanticus -, gewend aan een dubbele lezing van romans en aan het afwijzen van alles wat stoorde, konden alleen maar genieten van de magnifieke passages waar de roman zo rijk aan is. Een passage uit de selectie die in de bloemlezing verscheen, luidt als volgt: « (…) op vijftienjarige leeftijd, (…) [proefde ik] in Tamara’s armen de vreugde van het getroost worden, omhelsd worden, van het mezelf horen fluisteren van tedere woorden, en het scheen me toe dat dit plezier zijn natuurlijke voortzetting vond in de lange kus die daarop volgde. Ik had nog nooit iemand zo gekust (…). Dus die kus was een totale en schitterende openbaring voor mij. Nauwelijks was ze gestopt met me te kussen, of ik hief ik mijn gelaat al opdat ze mijn lippen zou hernemen. En dit akkoord onder ons was meteen perfect. Later kleedde ze me helemaal uit (…). En tussen haar kussen, waar ik geen genoeg van kon krijgen, door, vertelde ik haar van de hak op de tak over alles, bekende ik haar alles wat ik gedroomd, verbeeld, gewenst had. » [xv]
Marian Lens
(Vertaling – Sociaalvertaalbureau Brussel Onthaal vzw ; met de steun van Equal.Brussels)
Oorspronkelijk artikel: LENS, Marian : Françoise Mallet-Joris (1930-2016). Du Rempart des Béguines à ses amours homosexuelles. Dans : Het ondraaglijk besef / La notion insupportable (Fonds Suzan Daniel), n°23, december/décembre 2017, pp. 9-12.
[i] Duplat G., Mort de Françoise Mallet-Joris, romancière foisonnante. (http://www.lalibre.be/culture/livres-bd/mort-de-francoise-mallet-joris-romanciere-foisonnante-57aefa3435709a31055e1713, 13-08-2016, mis à jour le 14-08-2016).
[ii] Ibid.
[iii] Vertaling : Kinder, Kerk, Keuken.
[iv] L’infolettre de Bagdam (France), 18 août 2016.
[v] Postface écrite en octobre 1983 en 1984 du livre “The Price of Salt”, sous le le nom de plume original Claire Morgan, par les éditions lesbiennes américaines The Naiad Press. Extrait traduit par Marian Lens.
[vi] Foster Jeannette H., Sex Variant Women in Literature. New York, Vantage Press, 1956. Référence de l’extrait reprise de la réédition The Naiad Press, 1985, p338.
[vii], p. 341. Les extraits de ce livre sont traduits Marian Lens.
[viii] Traduction : La Caserne des Femmes.
[ix] Extrait d’une interview par l’écrivain belge J. de Decker en 2004, cité par Maëlle Le Corre, Françoise Mallet-Joris, l’auteure du «Rempart des béguines» est décédée, in : Yagg (périodique rainbow en ligne), 15.08.2016.
[x] Françoise MALLET JORIS intervient sur le plateau d’Italiques à propos de l’adaptation au cinéma de son roman. Disponible en ligne sur : http://www.ina.fr/video/I13267569.
[xi] Http://www.universalmusic.fr/artiste/7776-marie-paule-belle/bio ; consulté le 02/11/2016.
[xii] https://www.youtube.com/watch?v=cG2ggqO1pe4
xiii] Verny Françoise, Le plus beau métier du monde, Paris, Olivier Orban, 1990, pp. 444-445.
[xiv] Brécourt-Villars Claudine, Ecrire d’amour. Anthologie de textes érotiques féminins (1799-1984). Paris, Ramsay, 1985, p 45.
[xv] Ibid., pp 243-244.